Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ2606

Datum uitspraak2009-07-15
Datum gepubliceerd2009-07-15
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200809032/1/M2
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 22 mei 2008 heeft het dagelijks bestuur van de intergemeentelijke milieudienst Beek-Nuth-Stein (hierna: het dagelijks bestuur) afwijzend beslist op het verzoek van [appellanten] om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen ten aanzien van de, naar [appellanten] stellen, inrichting in de zin van de Wet milieubeheer van [vergunninghouders] aan [locatie] te [plaats].


Uitspraak

200809032/1/M2. Datum uitspraak: 15 juli 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellanten], wonend te [woonplaats], en het dagelijks bestuur van de intergemeentelijke milieudienst Beek-Nuth-Stein, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 22 mei 2008 heeft het dagelijks bestuur van de intergemeentelijke milieudienst Beek-Nuth-Stein (hierna: het dagelijks bestuur) afwijzend beslist op het verzoek van [appellanten] om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen ten aanzien van de, naar [appellanten] stellen, inrichting in de zin van de Wet milieubeheer van [vergunninghouders] aan [locatie] te [plaats]. Bij besluit van 22 oktober 2008 heeft het dagelijks bestuur het door [appellanten] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 december 2008, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 8 januari 2009. Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend. [vergunninghouders] hebben een nader stuk ingediend. Dit stuk is aan de andere partijen toegezonden. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 juni 2009, waar het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door H.G.M. van Sloun, werkzaam bij de intergemeentelijke milieudienst, is verschenen. Voorts zijn [vergunninghouders] als partij gehoord. 2. Overwegingen 2.1. Het dagelijks bestuur heeft aan de afwijzing van het verzoek om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen ten grondslag gelegd dat het houden en fokken van honden aan [locatie] niet is aan te merken als inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zodat het niet bevoegd is op grond van de Wet milieubeheer handhavend op te treden. Het betreft geen bedrijfsmatige of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is ondernomen bedrijvigheid, aldus het dagelijks bestuur. 2.2. [appellanten] voeren aan dat het dagelijks bestuur zich ten onrechte onbevoegd acht om bestuurlijke handhavingsmiddelen toe te passen, omdat naar hun mening het houden en fokken van honden aan [locatie] moet worden aangemerkt als een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer. Volgens hen is de conclusie van het dagelijks bestuur, dat het houden en fokken van honden aan [locatie] geen inrichting in de zin van de Wet milieubeheer betreft, op onvoldoende onderzoek gebaseerd. Verder stellen zij dat de activiteiten van [vergunninghouders] de schaal van het hobbymatige ontstijgen en dat daarom een vergunning ingevolge de Wet milieubeheer is vereist. 2.3. Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder inrichting verstaan: elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht. Ingevolge het derde lid van dit artikel worden bij algemene maatregel van bestuur categorieën van inrichtingen aangewezen, die nadelige gevolgen voor het milieu kunnen veroorzaken. Aan dit artikel is uitvoering gegeven in het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer. In artikel 1.1, vierde lid, van de Wet milieubeheer, voor zover hier van belang, is bepaald dat elders in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder inrichting wordt verstaan een inrichting, behorende tot een categorie die krachtens het derde lid is aangewezen. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, in samenhang met Bijlage I, categorie 8, onderdeel 8.1, is een krachtens de Wet milieubeheer verleende vergunning vereist voor een inrichting voor het kweken, fokken, mesten, houden, verhandelen, verladen of wegen van dieren. 2.4. Het bestreden besluit is gebaseerd op de gemeentelijke inspectierapporten van 14 mei 2008 en 10 september 2008. Hiermee heeft het dagelijks bestuur naar het oordeel van de Afdeling voldoende onderzoek gepleegd. Uit deze rapporten, het bestreden besluit en het verweerschrift, volgt dat aan [locatie] zeven labrador-retrievers worden gehouden, die overdag zijn gehuisvest in een in de tuin gelegen hondenren met een oppervlakte van circa 40 m2. In de avond- en nachtperiode verblijven de honden in het woonhuis. Jaarlijks worden gemiddeld twee tot drie nesten pups (labrador-retrievers) geboren. Een nest pups bestaat gemiddeld uit zes tot zeven labrador-retrievers. De honden worden, voorafgaande aan tentoonstellingen, in de bij de woning behorende garage getrimd. Ook worden daar gemiddeld twee tot drie keer per week honden van derden getrimd. De Afdeling acht voldoende aannemelijk gemaakt dat [vergunninghouders] geen wezenlijke inkomsten verwerven met het houden van en fokken met zeven honden. In tegenstelling tot hetgeen [appellanten] stellen worden slechts sporadisch op internet en in vakbladen honden ter verkoop aangeboden. Aannemelijk is dat de kosten die hiermee verband houden zodanig zijn dat geen inkomsten worden verworven met de behaalde omzet. Ook overigens acht de Afdeling op grond van de in het dossier beschikbare gegevens dat niet is gebleken van een op winst gerichte bedrijfsmatige exploitatie door [vergunninghouders]. Gelet hierop kan niet worden gesproken van een bedrijfsmatige activiteit. De Afdeling is voorts van oordeel dat het houden en fokken van de genoemde honden aan [locatie] in voornoemd aantal en onder bovengenoemde omstandigheden evenmin kan worden aangemerkt als een bedrijvigheid in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was. Daarom betreft het ingevolge artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer geen inrichting in de zin van de Wet milieubeheer. Het feit dat er een inschrijving in het handelsregister van de Kamer van Koophandel is, leidt niet tot een ander oordeel aangezien dit niet relevant is voor de vraag of het gaat om een inrichting als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer. 2.5. Nu het houden en fokken van honden aan [locatie] geen inrichting is in de zin van de Wet milieubeheer, heeft het dagelijks bestuur terecht geoordeeld dat het niet bevoegd was handhavend op te treden. Het dagelijks bestuur heeft het bezwaar van [appellanten] tegen de afwijzing van hun handhavingverzoek terecht ongegrond verklaard. 2.6. Het beroep is ongegrond. 2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.   3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, ambtenaar van Staat. w.g. Van Diepenbeek w.g. Van Leeuwen lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2009 373-584.